- 328 -

 

 

meteen zielsverwanten. Ik zei: "Goeiemorgen, commandant', want ik was toen nog luitenant, een vaandrig-ter-zee, een eenenhalfbander dus. Hij glimlachte en antwoordde meteen gemoedelijk: "Hela, laat die commandant maar vallen. Zeg maar Jef." Dat typeerde hem. Een echte zeemachter, zowel uiterlijk als innerlijk. Een op-en-top rechtschapen man. Ne crème van ne vent! Hij werd mijn beste marinevriend.

 

Hij zat dus al twee jaar op SERG en moest daardoor muteren.

Neenee, dát was niet de reden waarom hij naar een andere dienst muteerde. Het was hijzelf, die uit SERG weg wilde: tussen zijn baas, kolonel Monnens, en hem was er te veel spanning ontstaan. Daarom mocht hij van de nieuwe ZS1 commandant De Swert, met wie hij dagelijks per auto heen-en-weer reed naar 't werk, een andere hoge job uitkiezen en hij had gekozen voor een vacante post bij de Geheime Militaire Inlichtingendienst.

 

Ach zo. Eigenlijk werd je een topman op 't Ministerie van Defensie door de slechte verstandhouding tussen Vindevogel en Monnens .

Ha, ja, zo is 't. En, let op, ik heb er niet om gevraagd. Ik kreeg die topfunctie zomaar. Nooit zal ik met de ellebogen werken en anderen verdringen. Ik heb een afschuw van mensen die dat wel doen.

 

Dat siert je. En hoe ging het op die eerste dag dan verder?

SERG was op 't ministerie zowat de grootste sectie en ze zat verspreid over twee grote zalen. In een van die zeer hoge, ouderwetse zalen was met houten panelen van zo'n twee meter hoog een compartiment gebouwd, wat een officiersbureau moest voorstellen. Allee kom, de officier had toch de indruk dat hij een plaats had om apart te zitten, hé. Als ik op mijn tenen ging staan, zag ik over die panelen al mijn personeel aan 't werk. Nochtans, zowel bij Vindevogel als nadien bij mij, bleef de deur van dat compartiment steeds openstaan. Kwestie van met het personeel rechtstreeks voeling te blijven hebben zoals op een schip. We zijn toch bij de marine voor iets, hé. Haha, 'k zie me toch niet dag in dag uit op mijn tenen gaan staan, hé. Na de eerste kennismaking stapten Vindevogel en ik de zalen binnen en hij stelde me z'n personeelsleden een voor een voor, terwijl ze aan het werk waren. De meesten waren natuurlijk beroepsonderofficieren en miliciens, maar er waren ook enkele burgers bij, onder wie een vrouw. 't Schoot direct door mijn hoofd: twee vrouwen, dát zou daar verkeerd zijn geweest. Want als de ene een mooier schoentje of een pittiger bloesje dan de andere aan heeft... ja, dan kan de jaloezie voor een werkkring nadelig worden. Maar één vrouw is positief, dat stimuleert de mannen om hun werk goed te doen. Toen Vindevogel en ik terug in onze bureau kwamen, zei hij: "Morgen komen we allebei in uniform met onze sabel en witte handschoenen om, zoals de traditie het voorschrijft, aan onze grote rondgang te beginnen. Ik zal u dan voorstellen aan de kolonel en aan de andere dienstoversten. Straks na het middagmaal kunt ge misschien al eens de dossiers doornemen, terwijl ik een beetje verder werk."